Van je familie moet je het hebben …
In een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant blijkt maar weer eens dat familie zijn ook niet alles zegt (ECLI:NL:RBOBR:2020:2375).
Moeder heeft in haar testament een ‘strafbepaling’ opgenomen waardoor de niet-opeisbare vordering van dochter op vader vervroegd opeisbaar wordt. Zodra vader enige verplichting vanuit het testament niet nakomt, kan de dochter haar vordering opeisen. Als vader pas 2 jaar na het overlijden van moeder komt met een ontoereikende boedelbeschrijving, maakt zij gebruik van de strafclausule en laat zij beslag leggen bij vader.
Weliswaar is in het testament geen tijdsbepaling opgenomen ten aanzien van de boedelbeschrijving anders dan ‘bekwame spoed’, maar de voorzieningenrechter acht een termijn van 4 tot 6 maanden redelijk. Nu vader daar ruimschoots overheen is gegaan, staat de dochter in haar recht om beslag te laten leggen.
Of de vordering dan ook daadwerkelijk opeisbaar is en de dochter nu al haar erfdeel kan opeisen, is een vraag voor de bodemrechter.
Zou moeder hebben voorzien wat de gevolgen zouden zijn van de strafbepaling? Was ten tijde van het opstellen van het testament al duidelijk dat vader een stok achter de deur nodig had? Of was het een vangnetbepaling die nu verkeerd uitpakt …
Recente reacties